Toezicht afdeling 2.3 Activiteitenbesluit

Toets aan emissiegrenswaarden

In de volgende gevallen moet een toezichthouder controleren of het bedrijf de algemene emissiegrenswaarden uit afdeling 2.3 naleeft:

  • Het Activiteitenbesluit stelt wel een emissiegrenswaarde, maar geen maatregel. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de NOx-emissie van asfaltmenginstallaties in hoofdstuk 5 van het Activiteitenbesluit. Artikel 2.8 van het Activiteitenbesluit geldt dan. Het bedrijf toont met een meting aan dat het voldoet aan het doelvoorschrift.
  • Het bedrijf voert vergunningplichtige activiteiten uit en heeft emissies aangevraagd. Op de emissies naar de lucht zijn de algemene emissiegrenswaarden uit afdeling 2.3 van toepassing. Meet- en monitoringsvoorschriften staan in artikel 2.8 van het Activiteitenbesluit.

Voor het herleiden van de algemene emissiegrenswaarden in hoofdstuk 2 is de volgende informatie nodig:

  • Een overzicht van alle geëmitteerde (uitgestoten) stoffen
  • Per stof en voor elk emissiepunt, ten minste twee van de drie volgende gegevens:
    • de gereinigde massastroom in (kilo)gram per uur
    • het debiet in Nm3 per uur
    • de concentratie in mg per Nm3
  • De emissieduur (bijvoorbeeld uren per dag, dagen per week, weken per jaar). Dit om te kunnen toetsen aan de vrijstellingsbepalingen uit het Activiteitenbesluit.

Standaardvolume (Normaal m³)

Het standaardvolume is de afgashoeveelheid in m3 bij 273,15 Kelvin en 101,3 kilo Pascal en betrokken op droge lucht. Bij verbrandingsemissies is daarnaast terugrekenen op een referentie zuurstofpercentage in de afgasstroom noodzakelijk.

Meer informatie over omrekenen naar standaardcondities staat in de L40 Handleiding Meten van luchtemissies.

Emissiegrenswaarden voor IPPC installaties

Gaat het om een IPPC-installatie, dan staan de voorschriften gebaseerd op de BBT-conclusies in de vergunning. Afdeling 2.3 Lucht en geur geldt alleen als vangnetbepaling voor als er voor een bepaald onderdeel geen BBT-conclusies zijn. Afwijken van de emissiegrenswaarden uit artikel 2.5 van het Activiteitenbesluit gaat voor een IPPC installatie met een maatwerkbesluit.  Dus voor een IPPC-installatie kunnen voorschriften in een vergunning en maatwerkbesluit staan.

Toezicht op emissiegrenswaarden

Als er emissiegrenswaarden gelden op basis van het Activiteitenbesluit dan moet de toezichthouder de naleving ervan altijd controleren. Dit hoeft niet altijd door middel van metingen te gebeuren. Dit geldt bijvoorbeeld als het bedrijf de verplichte of erkende maatregelen effectief treft. Dan mag het bevoegd gezag ervan uitgaan dat het bedrijf met deze maatregel voldoet aan de emissiegrenswaarde.

Als het bedrijf geen erkende of verplichte maatregelen heeft getroffen of als emissies onder de vergunningplicht vallen, dan geldt er vaak een emissiegrenswaarde. Aan een emissiegrenswaarde zit altijd een meet- en monitoringsverplichting gekoppeld. Dit kunnen metingen zijn, maar ook bijvoorbeeld controleverplichting door het bewaken van bepaalde parameters.

De controleverplichting houdt meestal in dat het bedrijf parameters moet bewaken die in relatie staan tot de emissie die vrijkomt. Deze parameters heten ook wel emissierelevante parameters (of ERP's). Meer informatie over het toezicht door ERP's staat op de webpagina controle door emissierelevante parameters.

Soms zijn metingen of berekeningen toch nog nodig. Dit is dan meestal in aanvulling op het bewaken van ERP's. Het kan dan gaan om een eenmalige meting, een periodiek uitgevoerde meting of om een continu meting. Daarbij is er nog een onderscheid tussen een meting uitgevoerd door het bedrijf zelf (indicatieve meting), of door een daartoe geaccrediteerde meetinstantie.

Het bedrijf toont via metingen of berekeningen aan dat het voldoet aan de emissiegrenswaarden uit de geldende luchtvoorschriften. Artikel 2.8 van het Activiteitenbesluit geeft aan wanneer het bevoegd gezag om een meting of berekening kan vragen en aan welke eisen de metingen en berekeningen moeten voldoen. Een uitgebreide toelichting hierop staat op de webpagina metingen en monitoring. Daarnaast kunnen monitoringsvoorschriften in een maatwerkbesluit of vergunning staan.

Toezicht op maatregelen

Afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit bevat geen maatregelen, of verwijzingen naar maatregelen in de Activiteitenregeling. Wel kan een maatregel gelden vanuit een maatwerkbesluit of een vergunningvoorschrift. De toezichthouder controleert dan alleen of het bedrijf de maatregel goed toepast. Informatie over of het bedrijf een maatregel goed toepast staat op de webpagina toezicht hoofdstuk 3 en 4 activiteiten.

Toezicht op zeer zorgwekkende stoffen

Het artikel 2.4 van het Activiteitenbesluit gaat over het voorkomen, of zoveel mogelijk beperken van de emissie van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS stoffen).

De voorschriften van artikel 2.4 gelden voor vergunningplichtige bedrijven. Bij het behandelen van de vergunningaanvraag moet het bevoegd gezag toetsen aan dit artikel. Dit kan leiden tot strengere emissiegrenswaarden en tot eisen aan de verspreiding naar de omgeving. Daarnaast toetst het bevoegd gezag of het bedrijf voldoende heeft gedaan om de emissie te voorkomen of te beperken.

De voorschriften zijn vooral van belang op het moment dat de vergunningverlener de vergunningaanvraag behandelt. Toch zijn de voorschriften ook voor het toezicht van belang.

Zo moet een bedrijf dat ZZS stoffen uitstoot elke vijf jaar opnieuw onderzoek doen naar emissiereductie. Het is aan toezicht om erop toe te zien dat het bedrijf dit ook daadwerkelijk doet. Daarbij moet het onderzoek aan eisen voldoen. Meer hierover staat in de handleiding zeer zorgwekkende stoffen.

Het bevoegd gezag kan met maatwerk ook eigen termijnen stellen waarbinnen het bedrijf gegevens moet aanleveren. Ook kan het bevoegd gezag besluiten dat de blootstelling zodanig laag is, dat het niet noodzakelijk is om vijfjaarlijks gegevens aan te leveren.

Bij meldingsplichtige bedrijven (type B) heeft het bevoegd gezag op basis van artikel 2.4 lid 8b de mogelijkheid om eisen stellen aan de locatie en de uitvoering van het emissiepunt. Denk dan aan eisen over de hoogte van de schoorsteen, of over de uitstroomsnelheid van de gassen. Het bevoegd gezag kan ook eisen dat het bedrijf de schoorsteen verplaatst. Mocht er meer nodig zijn, dan kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften stellen op basis van het zorgplichtbeginsel.

Wat te doen bij strijdigheid tussen vergunning en Activiteitenbesluit?

Voorschriften in de vergunning kunnen strijdig zijn met voorschriften die gelden vanuit het Activiteitenbesluit. De hoofdregel is dat het vergunningvoorschrift van rechtswege niet meer geldt als deze strijdig is met een voorschrift van een hogere rechtsorde.

Het bevoegd gezag hoeft het vergunningvoorschrift niet in te trekken. Dit kan ook niet, omdat er in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen geschikte intrekkingsgrond staat voor dit soort situaties. Ook kan het bevoegd gezag het voorschrift niet ambtshalve aanpassen omdat het van rechtswege vervallen is. Het opleggen van aanvullende voorschriften kan alleen door maatwerkvoorschriften te stellen.

Een vergunningvoorschrift kan door overgangsrecht een tijdlang gelden als maatwerkvoorschrift als dit binnen de maatwerkmogelijkheid van het Activiteitenbesluit valt. Het voorschrift is hierdoor niet strijdig met het Activiteitenbesluit.

Er is wel een uitzondering op de hoofdregel. Dit kan voorkomen bij IPPC-installaties. Bij IPPC-installaties moet het bevoegd gezag verplicht afwijken van de voorschriften uit het Activiteitenbesluit als toepassing van de BBT-conclusies leidt tot een hoger beschermingsniveau. De Europese regelgeving is namelijk van een hogere rechtsorde dan de Nederlandse nationale wetgeving. Het bevoegd gezag neemt in die gevallen afwijkende voorschriften op in de vergunning. Deze verplichting volgt ook uit artikel 2.22 lid 5 van de Wabo.