Wat zegt de geurjurisprudentie over het begrip agrarische bedrijfswoning?

Vraag

Wat zegt de jurisprudentie over het begrip agrarische bedrijfswoning? Dus een woning die hoort bij een veehouderij?

Antwoord

Het maakt voor de bescherming tegen geur van dierenverblijven van veehouderijen uit, of de woning een bedrijfswoning bij een veehouderij is, of was. De rechter heeft over verschillende situaties zich uitgesproken. Hieronder vindt u jurisprudentie over:

Wet plattelandswoningen

Sinds 1 januari 2013 kan de gemeente een afgesplitste woning herbestemmen als voormalige bedrijfswoning. De woning krijgt dan geen bescherming tegen de voormalige eigen stallen. Dit is geregeld met de Wet plattelandswoningen. Jurisprudentie over het bestemmen bij de Wet plattelandswoningen vindt u in vraag en antwoord Plattelandswoning in bestemmingsplan

Aangevraagd als bedrijfswoning

Als iemand een woning aanvraagt als bedrijfswoning, dan is dit bepalend voor de beoordeling. Het feitelijk gebruik tijdens het indienen van de aanvraag is niet bepalend.

ABRvS, 201301868/1/A4, 15 januari 2014: "Het college dient te besluiten op de aanvraag zoals die is ingediend. Op de bij de vergunningaanvraag behorende tekening is de woning van [appellant sub 1] aangemerkt als bedrijfswoning binnen de grens van de inrichting. Gelet hierop is vergunning gevraagd om deze woning als een bij de inrichting behorende bedrijfswoning te gebruiken. Daarvoor is dan ook vergunning verleend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201102175/1/A4) heeft het betoog dat de woning niet overeenkomstig de vergunning als bedrijfswoning zal worden gebruikt, geen betrekking op de rechtmatigheid van de verleende vergunning, maar op de naleving en handhaving van de vergunning. Het betoog faalt reeds daarom. "

ABRvS, 201206406/1/T1/A4, 26 juni 2013: "Op de bij de vergunningaanvraag behorende tekening is de woning [locatie 2] aangemerkt als bedrijfswoning binnen de begrenzing van de inrichting. Gelet hierop is vergunning gevraagd om deze woning als een bij de inrichting behorende bedrijfswoning te gebruiken. De vraag of de woning feitelijk als bedrijfswoning wordt gebruikt doet aan het voorgaande niet af. Het college heeft gelet op hetgeen is aangevraagd de woning [locatie 2] terecht buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling van de geluid- , stof- en geurhinder vanwege het in werking zijn van de inrichting."

ABRvS, 200907717/1/M2 van 7 juli 2010: "Het is aan degene die een milieuvergunning vraagt, en niet aan het vergunningverlenend bestuursorgaan, om te bepalen voor welke inrichting een vergunning wordt gevraagd. Wanneer de vergunning wordt verleend, is het vervolgens de verantwoordelijkheid van de drijver van de inrichting om deze in overeenstemming met de vergunning in werking te hebben. Het college dient gelet hierop te beslissen op de aanvraag om vergunning zoals deze is ingediend, ook als deze afwijkt van de op dat moment bestaande feitelijke situatie. Het college heeft bij het bestreden besluit dan ook terecht de aanvraag om vergunning, en niet de feitelijke situatie, tot uitgangspunt genomen."

ABRvS, 200900263/1/M2 van 2 december 2009: "Op de bij de aanvraag behorende tekening is als onderdeel van de inrichting de woning [locatie] opgenomen. Gelet hierop is vergunning gevraagd om deze woning als een bij de inrichting behorende bedrijfswoning te gebruiken. Dat het feitelijk gebruik van de woning ten tijde van het indienen van de aanvraag afwijkt van de aangevraagde situatie, doet daar niet aan af. Het college heeft gelet op hetgeen is aangevraagd de woning [locatie] terecht buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling van de geur- en geluidhinder vanwege het in werking zijn van de inrichting."

ABRvS, 200808770/1/M2 van 2 december 2009": "In een tekening bij de vergunningaanvraag, die deel uitmaakt van het bestreden besluit, is duidelijk aangegeven dat de woning aan de Koopmanweg 28 onderdeel is van de inrichting. Gelet hierop is vergunning aangevraagd om deze woning als een bij de inrichting behorende bedrijfswoning te gebruiken. Het college heeft gelet op hetgeen is aangevraagd de woning aan de Koopmanweg 28 terecht buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling van de geurhinder in het kader van onderhavige vergunningverlening."

Als de drijver van de inrichting in de woning woont, maar deze woning is niet bestemd als bedrijfswoning, dan krijgt deze woning geen bescherming ABRvS, 200805926/1/M2, 29 juli 2009: "Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 januari 2009 in zaak nr200800903/1, kunnen alleen geurgevoelige objecten die geen onderdeel uitmaken van de inrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, voor bescherming in aanmerking komen. De Wet geurhinder beoogt immers uitsluitend de gevolgen van een inrichting voor haar omgeving te reguleren, zodat de eigen geurgevoelige objecten niet worden beschermd tegen geurhinder van de eigen dierenverblijven. Ter zitting is gebleken dat [vennoot a], één van de vennoten van vergunninghoudster en één van de drijvers van de inrichting, de woning aan de [locatie a] bewoont. Het college heeft de woning aan de [locatie a] dan ook als een van de inrichting onderdeel uitmakend geurgevoelig object mogen aanmerken. Dat er nog een andere bedrijfswoning is en dat het gebruik als bedrijfswoning van de woning aan de [locatie a] in strijd zou zijn met het bestemmingsplan, maken niet dat deze woning niet als zodanig zou mogen worden aangemerkt. De beroepsgrond faalt."

Niet aangevraagd als bedrijfswoning

Als iemand een woning niet aanvraagt als bedrijfswoning, dan geldt deze woning niet als bedrijfswoning.

In ABRvS 200907923/1/M2 van 16 juni 2010 is een woning eerder vergund geweest als bedrijfswoning. De woning heeft de bestemming burgerwoning en wordt niet aangevraagd als bedrijfswoning, zodat geen sprake is van een bedrijfswoning: "Vaststaat dat de woning aan de [locatie] in het gelden bestemmingsplan "Rondom Nootdorp Centrum" als burgerwoning is bestemd. Eveneens staat vast dat de woning geen onderdeel uitmaakt van de inrichting waarvoor vergunning is verleend, nu uit de aanvraag van 9 januari 2009 niet blijkt dat de woning als behorende bij de inrichting is aangevraagd. Dat, zoals het college heeft gesteld, de woning bij het verlenen van de oprichtingsvergunning is vergund als bedrijfswoning, maakt dit niet anders. Gelet op het voorgaande dient met betrekking tot de geurbelasting op de woning aan de [locatie] te worden getoetst aan artikel 4 van de Wet geurhinder. Gezien het voorgaande heeft het college deze woning ten onrechte buiten beschouwing gelaten bij toetsing aan de Wet geurhinder."

ABRvS, 200805503/1/M2 van 19 augustus 2009: "Uit de tekening bij de aanvraag blijkt dat de woning [locatie a] buiten de grenzen van de inrichting is gelegen. Gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat deze woning niet is aangevraagd als bedrijfswoning bij de inrichting. Het college heeft in dit verband onweersproken gesteld dat de woning zowel feitelijk als planologisch gezien als bedrijfswoning behoort tot de inrichting van de broer van [appellant b]. De omstandigheid dat die broer in de onderhavige inrichting af en toe werkzaamheden verricht maakt niet dat zijn woning als bedrijfswoning bij de onderhavige inrichting dient te worden aangemerkt. Het college heeft deze woning bij het nemen van het bestreden besluit dan ook terecht niet als bedrijfswoning bij de onderhavige inrichting beschouwd."

ABRvS, 200806406/1/M2 van 12 augustus 2009: "Zoals de voorzitter eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 oktober 2008 in zaak nr. 200806406/2), vloeit uit de tekening die deel uitmaakt van de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende aanvraag voort dat de woning [locatie 2] niet als onderdeel van de inrichting is aangemerkt. De woning ligt immers buiten de grens van de inrichting. Het college heeft dit miskend."

Gedeeltelijke verhuur

Als iemand een bedrijfswoning bestaande uit één pand gedeeltelijk verhuurt, is de hele de woning een bedrijfswoning.

Zie ABRvS 200806383/1/M2 van 22 juli 2009:"Ter zitting is gebleken dat de woning [locatie 1] en de woning [locatie 2] één woning vormen. Het betreft één pand dat bewoond wordt door vergunninghouder en zijn gezin en een tijdelijke huurder. De Afdeling is van oordeel dat het college de woning in zijn geheel als bedrijfswoning heeft kunnen aanmerken en om die reden [locatie 2], als aparte woning, bij de beoordeling van stankhinder buiten beschouwing heeft kunnen laten."

Juridisch-planologische bestemming

Bestemd gebruik van de woning is bepalend, niet het feitelijk gebruik

ABRvS, 201600147/1/A1, 25 januari 2017, Ede. Het ging om een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf. Deze woning is bestemd als bedrijfwoning, maar wordt feitelijk gebruikt als burgerwoning. De rechtbank had eerder geoordeeld dat sprake was van een burgerwoning. De Afdeling gaat hier niet in mee en geeft aan dat sprake is van een bedrijfswoning: "Dat [appellant sub 2] de woning in strijd met het bestemmingsplan niet als agrarische bedrijfswoning gebruikt, maar als burgerwoning, biedt daarvoor, anders dan waarvan de rechtbank lijkt uit te gaan, geen grond. Het college hoeft bij de beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning in redelijkheid geen rekening te houden met het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de woning als burgerwoning."

Een voormalige bedrijfswoning is bestemd als burgerwoning en ook zo in gebruik. Daarom is het een geurgevoelig object.

ABRvS 200907923/1/M2 van 16 juni 2010: " Vaststaat dat de woning aan de [locatie] in het geldende bestemmingsplan "Rondom Nootdorp Centrum" als burgerwoning is bestemd. Gebleken is dat de woning ook als zodanig wordt gebruikt zodat deze een geurgevoelig object is in de zin van de Wet geurhinder. Eveneens staat vast dat de woning geen onderdeel uitmaakt van de inrichting waarvoor vergunning is verleend, nu uit de aanvraag van 9 januari 2009 niet blijkt dat de woning als behorende bij de inrichting is aangevraagd. Dat, zoals het college heeft gesteld, de woning bij het verlenen van de oprichtingsvergunning is vergund als bedrijfswoning, maakt dit niet anders. Gelet op het voorgaande dient met betrekking tot de geurbelasting op de woning aan de [locatie] te worden getoetst aan artikel 4 van de Wet geurhinder. Gezien het voorgaande heeft het college deze woning ten onrechte buiten beschouwing gelaten bij toetsing aan de Wet geurhinder."

Het bestaan van verbindingen met stalcomputers doet niet ter zake

ABRvS, 20116656/1/A4 van 23 januari 2013 : "[appellant] betoogt voorts dat het college de woning aan de [locatie b], die wordt bewoond door de broer van [appellant], ten onrechte niet als bedrijfswoning bij de inrichting heeft aangemerkt. Weliswaar heeft de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak van 19 augustus 2009 geoordeeld dat die woning niet tot de inrichting behoort, maar nadien is er met name door verbindingen met stalcomputers, een zodanige verwevenheid met de inrichting ontstaan, dat de woning alsnog als bedrijfswoning had moeten worden aangemerkt.
5.1. In de genoemde uitspraak van 19 augustus 2009 heeft de Afdeling geoordeeld dat de woning niet als bedrijfswoning bij de inrichting kan worden aangemerkt omdat deze niet als zodanig is aangevraagd, buiten de grenzen van de inrichting ligt en zowel feitelijk als planologisch gezien als bedrijfswoning tot de inrichting van de broer van [appellant] behoort. Deze omstandigheden zijn ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet gewijzigd. In zoverre bestaat geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. De omstandigheid dat er verbindingen met stalcomputers bestaan, waardoor het bedrijfsproces kan worden bijgestuurd, leidt niet tot het oordeel dat de woning alsnog moet worden aangemerkt als een tot de inrichting van [appellant] behorende bedrijfswoning. Hiervoor is deze omstandigheid immers niet doorslaggevend."

Ondanks afsplitsing is de woning nog steeds bestemd als agrarische bedrijfswoning. Daarom hoort hij bij de inrichting.

Dit kwam aan de orde in ABRvS 200905744/1/M2 van 20 januari 2010: "Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 juli 2009 in zaak nr. 200806627/1/H1) brengt een redelijke wetsuitleg mee dat - anders dan in de uitspraak van 28 januari 2009, in zaak nr. 200800903/1 is gedaan - bij de vaststelling van de mate van bescherming van een agrarische bedrijfswoning die is afgesplitst van een nog in werking zijnde veehouderij, eveneens aansluiting wordt gezocht bij de juridisch-planologische status van die woning. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat door de enkele ingebruikneming van een agrarische bedrijfswoning als burgerwoning, bescherming aan die woning zou toekomen ten opzichte van de veehouderij waartoe deze behoorde, terwijl met de inwerkingtreding van de Wet geurhinder ook de planologische status van belang wordt geacht voor de vraag of een object moet worden beschermd tegen stankhinder.
De woning op het perceel [locatie] is bestemd als agrarische bedrijfswoning en behoort planologisch gezien nog steeds bij de nog in werking zijnde inrichting. In dit licht bezien maakt de woning nog steeds onderdeel uit van de inrichting, zodat deze geen bescherming toekomt tegen geuremissie afkomstig van die inrichting. Het college heeft de woning [locatie] derhalve terecht niet betrokken bij de beoordeling van geurhinder vanwege de inrichting."

Deze redenering heeft de rechtbank Limburg herhaald in AWB 13/489, 24 april 2014. Zie voor een soortgelijke uitspraak ABRvS, 200806627/1/H1 van 8 juli 2009.

Een bedrijfswoning is afgesplitst voordat het bedrijf een veehouderij werd, daardoor geen sprake van een bedrijfswoning bij een veehouderij.

Rechtbank Oost-Brabant, SHE 16/3487 T, 18 juli 2017, Provincie Noord-Brabant (Boekel). De provincie had de woning naast een varkenshouderij met mestverwerkingsinstallatie aangemerkt als de bedrijfswoning bij de inrichting. De woning behoort zowel feitelijk als planologisch niet tot de inrichting. Toen de bewoners de woning kochten, behoorde de woning tot een inrichting waar een champignonkwekerij was gevestigd. Daarna is de champignonkwekerij zonder de woning verkocht en omgezet naar een veehouderij. Volgens de rechtbank is de woning niet de bedrijfswoning bij een veehouderij en is hiervan ook nooit sprake geweest. De provincie heeft onterecht de milieugevolgen van de inrichting voor de woning niet onderzocht.

Een woning is in strijd met het bestemmingsplan in gebruik als bedrijfswoning, maar is desondanks een bedrijfswoning.

Zie ABRvS 200805926/1/M2 van 29 juli 2009: "Ter zitting is gebleken dat [vennoot a], één van de vennoten van vergunninghoudster en één van de drijvers van de inrichting, de woning aan de [locatie a] bewoont. Het college heeft de woning aan de [locatie a] dan ook als een van de inrichting onderdeel uitmakend geurgevoelig object mogen aanmerken. Dat er nog een andere bedrijfswoning is en dat het gebruik als bedrijfswoning van de woning aan de [locatie a] in strijd zou zijn met het bestemmingsplan, maken niet dat deze woning niet als zodanig zou mogen worden aangemerkt. De beroepsgrond faalt."

Gebruik van een bedrijfswoning in strijd met het bestemmingsplan maar vergund als bedrijfswoning, kan er niet toe leiden dat bestaande rechten worden aangetast.

Zie ABRvS 200904423/1/M2 van 7 april 2010: "Het college stelt zich op het standpunt dat het terecht aanleiding heeft gezien de aangevraagde vergunning te weigeren. Daartoe brengt het college, kort weergegeven, naar voren dat volgens de aanvraag de woning gelegen aan de [locatie 2] als bedrijfswoning onderdeel uitmaakt van de inrichting. Dit is volgens het college in strijd met het vigerende bestemmingsplan, ingevolge welk plan op het perceel [locatie 2] een woonbestemming rust. [...]
2.2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 februari 2003 in zaak nr. 200203239/1) geldt om de omvang van de bestaande rechten te bepalen, gelet op artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer, dat de eerder vergunde situatie bepalend is en niet de feitelijk bestaande situatie die niet in overeenstemming is met de vergunning. Uit de tekening behorende bij de aanvraag van 5 oktober 1999 die onderdeel uitmaakt van de milieuvergunning van 28 juni 2000, blijkt dat de woning gelegen aan de [locatie 2] is ingetekend binnen de grenzen van de inrichting. Hieruit volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat destijds is beoogd vergunning te vragen om deze woning als een bij de inrichting behorende (tweede) bedrijfswoning te gebruiken. Nu de vergunning overeenkomstig de aanvraag is verleend, zijn er bestaande rechten ten aanzien van de tweede bedrijfswoning.
2.2.4. Op grond van artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer kunnen deze bestaande rechten niet worden gewijzigd anders dan mogelijk zou zijn met toepassing van afdeling 8.1.2 van de Wet milieubeheer. Gezien de aard van deze bestaande rechten had het college bij de beslissing over vergunningverlening daarop met toepassing van afdeling 8.1.2 van de Wet milieubeheer geen inbreuk kunnen maken. Dat het aangevraagde gebruik van het perceel [locatie 2] strijdig is met het bestemmingsplan, hetgeen [appellante] niet heeft weersproken, kan niet tot aantasting van deze bestaande rechten leiden, nu artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer zich in dit geval daartegen verzet."